Veelgestelde vragen

Een uitgebreide uitleg voor mensen die weinig of niets over dove mensen, hun taal en cultuur weten.

Heb je nog andere vragen? Neem gerust contact op met ons.

Gebarentalen zijn talen die op een natuurlijke manier ontstaan door contact tussen verschillende dove mensen. Een gebarentaal heeft een eigen grammatica en “gebarenschat”. In gebarentaal spreek je met je handen en lichaam, luisteren doe je met je ogen. Gebarentalen zijn gestueel-visuele talen, terwijl gesproken talen oraal-auditief zijn.
Nee. In Spanje heb je de Spaanse Gebarentaal, in Finland de Finse en in Wallonië de Frans-Belgische Gebarentaal. Net omdat gebarentalen, net als gesproken talen, spontaan ontstonden, is er niet één universele gebarentaal. Zo is de Nederlandse Gebarentaal (NGT) heel verschillend van de Vlaamse Gebarentaal (VGT), en vertoont de VGT dan weer meer overeenkomsten met de Frans-Belgische Gebarentaal (LSFB) dan met de Nederlandse. Gebarentalen hebben hun eigen geschiedenis, los van gesproken talen. De Vlaamse Gebarentaal is afgeleid van de oorspronkelijke Franse Gebarentaal.
Tove Skutnabb-Kangas, een Finse taalkundige, stelt dat er tussen de 6.500 en 10.000 gesproken talen zijn, en een gelijkaardig aantal gebarentalen. Overal waar mensen andere mensen ontmoeten, ontstaan er talen. Daarom zijn er ook ongeveer evenveel gesproken talen als gebarentalen.
Wanneer gebaarders met verschillende taalachtergronden samenkomen, kunnen ze gebruik maken van International Sign (IS). Dat is geen echte taal, maar het bevat gebaren uit verschillende nationale gebarentalen, gestures, iconische/visuele gebaren, in combinatie met mondbeelden. In Westerse landen zijn die mondbeelden bij de gebaren vaak afkomstig van Engelse woorden. IS wordt gebruikt om over gebarentaalgrenzen heen te communiceren. Het verschilt in gebruik afhankelijk van de achtergrond en bedoelingen van de gebaarders.
Vlaamse Gebarentaal is de gebarentaal die gebruikt wordt door gebarentaligen in Vlaanderen en Brussel-Hoofdstad. Vaak wordt naar de Vlaamse Gebarentaal verwezen met de afkorting VGT.
Vlaamse gebarentaligen zijn mensen (doof of horend) die de Vlaamse Gebarentaal als moedertaal, eerste taal of voorkeurstaal hebben en/of die zich identificeren met het gebruik van een visuele taal.
Ja. Op 26 april 2006 werd de Vlaamse Gebarentaal door het Vlaams Parlement cultureel erkend als taal in Vlaanderen. De succesvolle petitie van het Doof Actie Front bracht alles in een stroomversnelling, en het lobbywerk van Fevlado (nu Doof Vlaanderen) en toenmalig Vlaams volksvertegenwoordiger Helga Stevens (zelf doof) maakten het plaatje compleet. De VGT is geen officiële taal erkend in de grondwet, zoals het Nederlands, Frans of Duits. Het is wél een erkende minderheidstaal waarover wordt gewaakt door een kenniscentrum (VGTC), een adviescommissie en via projectsubsidies om VGT beter in de maatschappij te verankeren.
Als je de Vlaamse Dovengemeenschap beschouwt als de gemeenschap van Vlaamse dove gebarentaligen, dan telt de Vlaamse Dovengemeenschap zo’n 6.000 dove mensen. Er zijn in Vlaanderen zo’n 60.000 mensen die doof of slechthorend geboren zijn, maar niet iedereen van hen kent en gebruikt VGT. Sommigen van hen hebben hun weg naar de Vlaamse Dovengemeenschap misschien nog niet gevonden, omdat ze (nog) niet in contact kwamen met VGT en/of andere dove mensen. Daarnaast is er nog een grote groep van zo’n 800.000 mensen die één of andere vorm van gehoorverlies heeft. Hiertoe behoren mensen die op latere leeftijd gehoorverlies krijgen, of die bijvoorbeeld door een auto-ongeval plots doof worden. Deze groepen zijn in zekere zin communicerende vaten en zijn dus niet statisch. Zeker de grens tussen de groep van 6.000 Vlaamse gebarentaligen en de 60.000 doven en slechthorenden die geen VGT kennen, is niet altijd even eenduidig te trekken. Er komen in elke groep ook mensen bij en er gaan mensen weg. Daarnaast zijn er nog een groot aantal horende mensen die VGT kennen. Hun aantal is zelfs groter dan dat van de dove gebarentaligen.

De afkorting CODA staat voor Children of Deaf Adults. Het gaat hier om horende kinderen die geboren worden in een doof gezin. Aangezien hun ouders doof zijn, verwerven zij een gebarentaal vaak al van kindsbeen af.

Veel horende mensen kennen – om tal van redenen – VGT. Sommigen van hen hebben VGT als moedertaal, anderen gebruiken ze als tweede of vreemde taal, anderen zijn nog maar net begonnen met het leren van VGT. CODA’s, tolken Vlaamse Gebarentaal, horende ouders van dove kinderen, broers en zussen van dove mensen, studenten die VGT leren, mensen die om professionele redenen in contact komen met dove kinderen of volwassenen enzovoort. Het zijn allemaal horende mensen die in meerdere of mindere mate de VGT beheersen.
Een gebarensysteem is geen taal. Het is een kunstmatige combinatie van de gesproken taal en gebaren. In Vlaanderen is dat Nederlands met Gebaren (NmG). Het komt erop neer dat je Nederlands spreekt en op hetzelfde moment de Nederlandse woorden ondersteunt met gebaren. De gebruikte gebaren zijn niet steeds dezelfde als die van de Vlaamse Gebarentaal en de grammatica is die van het gesproken Nederlands. Een gebarensysteem wordt uitgevonden om een gesproken taal toegankelijker te maken. Ook SMOG (spreken met ondersteuning van gebaren) is een gebarensysteem.
Het is een manier om met de handen en vingers de 26 letters van het alfabet in de lucht weer te geven. De handvormen zijn gebaseerd op de geschreven vorm van het Nederlands en hebben eigenlijk niks te maken met de Vlaamse Gebarentaal. Toch wordt vingerspelling vaak gebruikt, bijvoorbeeld om de naam van een persoon of een plaatsnaam te spellen, maar ook voor afkortingen zoals BTW, OCMW, …

Voor (dove) gebarentaligen en bekende figuren zoals politici, sporters en mensen uit de media, bestaan er naamgebaren. In plaats van steeds de naam van een persoon te moeten vingerspellen, krijgt die persoon één gebaar. Een naamgebaar krijg je op basis van een typisch (uiterlijk) kenmerk, een eigenschap, een hobby, een eigenaardigheidje, of gewoon op basis van je voor- of familienaam. Typisch voor naamgebaren is de manier waarop iemand dat gebaar krijgt. Je wettelijke naam krijg je meestal van je ouders, een naamgebaar wordt eigenlijk maar zelden gegeven door een ouder (behalve wanneer de ouder zelf doof is). Je kiest je naamgebaar ook niet zelf, je krijgt het van andere mensen. Ook steden en landen hebben vaak naamgebaren. Klik om de naamgebaren te zien voor Dublin, Moskou, Japan en België.

Over alles. Sommige mensen denken dat je het in een gebarentaal alleen kan hebben over alledaagse dingen. Dat is niet het geval. In VGT wordt wetenschappelijk onderzoek gevoerd, aan politiek gedaan, over het nieuws gepraat enzovoort. Je kan in VGT ook lezingen geven aan de universiteit, een verhitte discussie voeren met je vrienden, of je liefde aan iemand verklaren. Het is niet zo dat er voor elk Nederlands woord een gebaar in VGT bestaat, maar er zijn visuele mogelijkheden om toch dezelfde boodschap over te brengen.

Net zoals in een gesproken taal, pas je ook in een gebarentaal je taalgebruik aan afhankelijk van de situatie waarin je je bevindt: zo gebruik je een formele stijl van gebaren tijdens lezingen, een losse stijl met je vrienden, een beleefde stijl wanneer dat moet en een eenvoudige stijl tegen kleine kinderen. In gebarentalen kan je ook vlug of traag gebaren, uitbundig of heel discreet, je kan perfect nuances uitdrukken, of humor gebruiken – daarbij is mimiek erg belangrijk. De mogelijkheden zijn dus net zo uitgebreid als bij gesproken talen.

Niet alleen kan je makkelijker in gesprek gaan met andere gebarentaligen, VGT kennen heeft nog meer belangrijke voordelen. Met visuele talen zijn glazen wanden of vensters, een grote afstand of een lawaaierige omgeving niet langer een stoorzender. Ook als je elkaar niet kan horen, kan je een gesprek voeren – zolang je maar in elkaars gezichtsveld bent.

Dove mensen zijn niet stom. Stom ben je als je niet kan spreken. Met de stembanden van dove mensen is doorgaans niks mis, alleen gebruiken ze hun stem soms liever niet omdat ze die zelf niet kunnen horen. Er zijn grote verschillen in welke mate dove en slechthorende mensen kunnen spreken, maar ook voor dove mensen die niet of weinig spreken is de term ‘doofstom’ fout, omdat de term gebruikt wordt voor mensen met technische problemen aan hun stembanden of spraakorgaan. Daarenboven heeft de term ‘doofstom’ een negatieve bijklank: stom doet denken aan dom, wat dove mensen niet zijn. De juiste term is doof of slechthorend.

Veel mensen betwijfelen of je in een gebarentaal wel even snel kan praten als in een gesproken taal. Het klopt dat het maken van een gebaar langer kan duren dan het uitspreken van een woord, maar uit onderzoek blijkt dat het vormen van een zin in een gebarentaal ongeveer even lang duurt als het vormen van de overeenkomstige zin in een gesproken taal. Dat komt doordat gebarentalen niet de grammatica van gesproken talen volgen. Ze hebben een eigen grammatica die het bijvoorbeeld mogelijk maakt om op hetzelfde moment verschillende dingen uit te drukken, terwijl in gesproken talen woorden elkaar opvolgen. Om extra betekenis aan een gebaar te geven, hoef je niet altijd andere gebaren toe te voegen. Je kan je mimiek, lichaamshouding of zelfs je tweede hand inzetten. Dat grammaticale principe waarbij verschillende elementen tegelijkertijd worden uitgedrukt heet ‘simultaneïteit’. Een voorbeeld: Je kan de rol van een een oude man aannemen door je schouders lichtjes voorover te buigen. Met je linkerhand gebaar je dat de man aan het kijken is en met je rechterhand dat het slecht weer is. Met je gezichtsexpressie maak je duidelijk dat de oude man de voortdurende motregen maar niks vindt. En dat alles simultaan en binnen twee seconden!

Gebaren maak je in de ruimte voor, naast en boven je lichaam. Die ruimte wordt de “gebarenruimte” genoemd. In een normale conversatie is die ruimte begrensd: niet hoger dan net boven je hoofd, niet lager dan de heupen en de gebaren in de ruimte voor en naast je moet je kunnen maken met gebogen armen. Als je nu heel “luid” wil gebaren, dan ga je die gebarenruimte gewoon vergroten. “Stil” gebaren doe je dan weer door je gebarenruimte te verkleinen. Door gebaren te maken in de “fluisterruimte” kan je ook fluisteren in gebarentaal. Dat is een speciaal soort ruimte waarin niet alleen kleine gebaren gemaakt worden, maar waar het lichaam ook een beetje gedraaid is (natuurlijk met je rug naar degene die niet mag weten wat je zegt). Je maakt  je gebaren dan heel dicht tegen je lichaam aan, ter hoogte van je middel, en je komt met je handen bijna nooit hoger dan de borststreek. Zo “verstop” je je gebaren.

Een tolk Vlaamse Gebarentaal tolkt tussen de Vlaamse Gebarentaal en een gesproken taal of andere gebarentaal. Een tolk Vlaamse Gebarentaal kan in elke situatie ingezet worden waar er communicatie nodig is tussen een horende en een dove, slechthorende of doofblinde persoon, of tussen verschillende dove personen.

In 2023 studeerden er in Vlaanderen heel wat dove tolken Vlaamse Gebarentaal af. Zij zijn zelf doof en worden bijvoorbeeld ingezet om vanuit het geschreven Nederlands of een gebarentaal te tolken voor doofblinde personen, dove personen met een verstandelijke beperking en dove anderstaligen. Ook tijdens lezingen en congressen kunnen ze tolken van en naar een gebarentaal.

Zowel horende als dove personen kunnen een tolk Vlaamse Gebarentaal aanvragen. Dat kan bij het Communicatie Assistentie Bureau voor doven (CAB). Voor sommige situaties hebben dove mensen recht op tolkuren via het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Die tolkuren zijn momenteel beperkt tot 80 uren per jaar per persoon voor situaties zoals een ziekenhuisbezoek, een oudercontact, afspraken met de bank,… Daarnaast kan een werkende dove persoon ook een beroep doen op tolkuren. Dan gaat het om 10% van de arbeidstijd waarbij een tolk via de overheid betaald wordt. Mits motivering kan dat percentage opgetrokken worden naar maximaal 30%. Het aantal uren dat de overheid financiert is beperkt en is niet voldoende om aan alle dove mensen het aantal uren te verlenen waarop ze recht hebben.

Voordat je je tolk Vlaamse Gebarentaal mag noemen, moet je een opleiding tot tolk VGT genoten hebben en een deontologische code ondertekenen. Het beroep tolk Vlaamse Gebarentaal kan je gerust op de lijst van “uitzonderlijke beroepen” plaatsen. Op dit moment is het aantal beschikbare, voltijdse tolken jammer genoeg (te) beperkt.

Je spreekt ook niet over een “horende tolk”. Een tolk wordt aangeduid op grond van de talen waartussen hij/zij tolkt. Zo spreek je over een tolk Frans-Engels, of een tolk Spaans-Nederlands. Net zo spreek je over een tolk Vlaamse Gebarentaal-Nederlands. Het woord “doventolk” impliceert bovendien dat een tolk VGT er enkel voor doven is. Ook horende mensen doen een beroep op tolken VGT. Als een dove persoon een lezing of presentatie geeft voor een groep horende mensen die geen VGT kennen, dan hebben die horende mensen de tolk net zo goed nodig.

Dat kan. Indien je met dove mensen wil kunnen kletsen over wat er gebeurt in de wereld, kan je een cursus Vlaamse Gebarentaal volgen. Wil je echter aan de slag als tolk Vlaamse Gebarentaal, dan kan je terecht bij de opleiding van de KU Leuven.

Elk schooljaar organiseert het Vlaams GebarentaalCentrum vzw in tal van Vlaamse steden en gemeenten cursussen Vlaamse Gebarentaal. Het zijn in de eerste plaats communicatiecursussen, toegankelijk voor een ruim publiek. Het doel van de lessen is gewone, dagdagelijkse gesprekken kunnen voeren in de Vlaamse Gebarentaal. De cursussen werden ontwikkeld door het Vlaams GebarentaalCentrum vzw en worden gegeven door dove docenten. Alle noodzakelijke informatie vind je hier.

Ook verschillende centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) bieden een opleiding Vlaamse Gebarentaal aan (update oktober 2023):

Ook bij het Universitair Centrum voor Talenonderwijs (UCT) van de Universiteit Gent kan je een cursus Vlaamse Gebarentaal volgen.

Wil je de taal op universitair niveau leren beheersen en onderzoeken tijdens een drie- (bachelor), vier- (master) of vijfjarige (postgraduaat) studie, dan kan je bij KU Leuven Campus Antwerpen terecht.

Tot slot is er ook de mogelijkheid om via een asynchrone online cursus Vlaamse Gebarentaal te leren. Ga voor meer informatie naar VGT Leren.

Ben je gebeten door taal en wil je graag de communicatie tussen dove en horende personen bevorderen in verschillende situaties? Dan is het beroep tolk Vlaamse Gebarentaal misschien iets voor jou.

KU Leuven Campus Antwerpen biedt als enige universiteit een opleiding omtrent Vlaamse Gebarentaal aan, inclusief de mogelijkheid om een universitair diploma tolk Vlaamse Gebarentaal te behalen.

Dove kinderen worden in zo’n 90% van de gevallen geboren in een horend gezin. Hun ouders hebben op dat moment meestal weinig of geen notie van Vlaamse Gebarentaal. Waar pikken die kinderen dan VGT op?

We zijn er bij het VGTC van overtuigd dat kinderen, zowel doof als horend, een taal het best kunnen leren op een informele, spontane, incidentele manier door middel van taalcontact. Kinderen bevinden zich binnen de ideale leeftijdscategorie om een taal te leren. Verschillende taalkundigen spreken namelijk over de zogeheten kritieke periode voor het leren van taal. We bieden dan ook geen specifieke cursussen aan, maar raden aan om kinderen een nieuwe taal te laten leren door hen erin onder te dompelen. Dat kan bijvoorbeeld door contact met gebarentalige leeftijdsgenoten en door deelname aan activiteiten waar in VGT gecommuniceerd wordt, zoals evenementen of (taalbad)kampen voor kinderen. Daarvoor kunnen Vlaamse kinderen en jongeren terecht bij Doof & Jong, een kinder- en jongerenorganisatie die zo’n aanbod voorziet en ondersteunt.

Ook in het buitengewoon onderwijs type 7 en de bijhorende leefgroepen ontmoeten dove en slechthorende kinderen elkaar en kunnen ze met elkaar communiceren in VGT. Er loopt momenteel een project rond het oprichten van tweetalige klassen VGT-Nederlands voor gebarentalige kinderen. Tweetalig onderwijs biedt dove kinderen alle kansen om kennis te maken met beide werelden, de horende en de dove, en beide talen en culturen te verwerven. Ook voor broers en zussen van dove kinderen en voor horende kinderen van dove ouders is tweetalig onderwijs in Nederlands en Vlaamse Gebarentaal belangrijk en zinvol.

Het VGTC is het kennis- en expertisecentrum rond de Vlaamse Gebarentaal en is geen vertaaldienst die vertaalopdrachten uitvoert. Daarvoor kan je in Vlaanderen een beroep doen op zelfstandige vertalers en vertaaldiensten zoals Visual Box of Doof Vlaanderen.

Indien je een evenement toegankelijk wil maken door een tolk VGT-Nederlands in te schakelen, kunnen we je best doorverwijzen naar het Vlaams Communicatie-Assistentie-Bureau voor Doven, het CAB. Deze organisatie coördineert de tolkenwerking voor doven en slechthorenden in Vlaanderen. Op deze pagina met veelgestelde vragen van het CAB vind je meer informatie over hoe je als organisatie te werk kan gaan als je een tolk zoekt.

Om een tentoonstelling toegankelijk te maken zijn er verschillende mogelijkheden. Je kan een beroep doen op een dove gids of op een horende gids vergezeld van een tolk Vlaamse Gebarentaal-Nederlands. Uit onderzoek bij dove bezoekers zelf blijkt dat zij een sterke voorkeur hebben voor een rondleiding die rechtstreeks in VGT plaatsvindt. Ideaal is een dove, gebarentalige gids die de uitleg in VGT geeft. Zo hoeft de informatie van de gids die Nederlands spreekt niet te worden getolkt naar de VGT. Ook vragen stellen aan de gids gaat heel vlot, aangezien bezoeker en gids rechtstreeks met elkaar, in dezelfde taal, kunnen communiceren. Deze manier van werken wordt door de doelgroep als écht toegankelijk beschouwd. Bij het inschakelen van een tolk VGT-Nederlands vallen de hiervoor opgesomde voordelen weg.

Een digitaal alternatief zijn video’s in Vlaamse Gebarentaal, aangeboden via vaste schermen in het museum of via een draagbare videogids. Deze opties hebben als voordeel dat de bezoekers autonoom, op eigen tempo en om het even met welk gezelschap een bezoek kunnen brengen. Anderzijds kunnen er geen extra vragen worden gesteld, kan de informatie niet afgestemd worden op de doelgroep en vraagt het een grote investering van het museum. Een voorwaarde is dat de vertalingen worden gemaakt door professionele vertalers die de VGT als moedertaal of eerste taal hebben.

Het is tot slot belangrijk om het aanbod voldoende kenbaar te maken bij het doelpubliek. De meest toegankelijke en efficiënte manier is een video met informatie in Vlaamse Gebarentaal – ook gemaakt door professionele vertalers. Die video kan gemakkelijk op de website worden verspreid, en daarna via sociale mediakanalen en op de websites van toeristische diensten enzovoort.

Er wordt op dit moment uitgebreid onderzoek verricht naar gebarentaaltechnologie, onder andere in de vorm van gebarentaalherkenning (vergelijkbaar met spraakherkenning), automatische gebarentaalproductie door de ontwikkeling van gebarentaalavatars en automatische vertaling gestoeld op artificiële intelligentie (AI).

Het onderzoek staat nog in de kinderschoenen, vooral omwille van de beperkte hoeveelheid beschikbare data in vergelijking met data voor de meeste gesproken talen. Een gebruiksklare vertaaltool is dus voorlopig nog niet beschikbaar. Bij het VGTC volgen we de ontwikkelingen wel nauwgezet en met veel interesse op. Mochten er belangrijke doorbraken komen, dan houden we je via onze website op de hoogte.

Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen (ERK) geldt in veel Europese landen als standaard waarmee het taalbeheersingsniveau van tweede en vreemde talen op een uniforme manier beschreven, beoordeeld en vergeleken kan worden. Kom je hier graag meer over te weten, lees dan zeker pagina 7 van de Nederlandstalige versie van het ERK.

Via het project PRO-Sign werd dit referentiekader ook op gebarentalen toegepast. Hier zijn de Europese standaarden terug te vinden die werden vastgesteld voor gebarentaalvaardigheid voor professionele doeleinden, specifiek gericht op het gebarentaalonderwijs in opleidingen Dovenstudies en tolken gebarentaal. Per beheersingsniveau, oplopend van A1, A2 (basisgebruiker), naar B1, B2 (onafhankelijk gebruiker) tot C1, C2 (vaardig gebruiker) kan je aflezen wat je in de vreemde taal kan als je een bepaald taalniveau hebt.

Verklarende lijst van gebruikte taalkundige termen in de Vlaamse Gebarentaal

Omdat er veel vraag is naar taalkundige kennis over VGT, bundelt het VGTC hieronder heel wat basisinformatie over de taalkunde van de Vlaamse Gebarentaal.

De fonologie van gesproken talen bestaat uit de studie van klanken als kleinste betekenisonderscheidende deeltjes van de taal. Eén klank in een woord veranderen, kan namelijk een betekenisverschil teweegbrengen, zoals je kan zien in de Nederlandse woorden “bad” en “bed”.

William Stokoe was in 1960 de eerste onderzoeker die de fonologie van gebarentalen onder de loep nam. Hij stelde vast dat gebaren opgebouwd zijn uit vijf parameters, namelijk handvorm, locatie, beweging, oriëntatie en een non-manueel deel. Je zou kunnen zeggen dat dat de basisingrediënten zijn voor gebaren uit het frozen lexicon. Als je één parameter wijzigt, kan de betekenis van het gebaar mogelijk veranderen. Gebaren die slechts in één parameter van elkaar verschillen, worden “minimale paren” genoemd. Hieronder worden alle parameters kort uitgelicht:

Handvorm

Belangrijke elementen bij de studie van handvormen zijn bijvoorbeeld de stand van de vingers en of de handvorm open of gesloten is. Een minimaal paar is hier bijvoorbeeld OOSTENRIJK en AARDAPPEL.

OOSTENRIJK
AARDAPPEL

Locatie

De gebaarder kan gebaren maken op het hoofd, bovenlichaam, de niet-dominante hand en in de neutrale gebarenruimte voor zich. Een minimaal paar kan hier bijvoorbeeld BEENHOUWER en BOERDERIJ zijn.

BEENHOUWER
BOERDERIJ

Beweging

Een gebaar kan op verschillende manieren bewegen. De eenvoudigste is de padbeweging, waarbij de hele hand doorheen de ruimte, van punt A naar punt B, beweegt. Een minimaal paar voor de parameter ‘beweging’ is bijvoorbeeld ONMIDDELLIJK en MINUUT.

ONMIDDELLIJK
MINUUT

Oriëntatie

Onder oriëntatie beschrijven we de richting die de handpalm en de vingers uitwijzen. Zo verschillen de VGT-gebaren BEL en ANTWERPEN enkel op vlak van oriëntatie van elkaar en hebben ze elk een andere betekenis.

ANTWERPEN
BEL

Non-manueel deel

Het non-manueel deel is het deel van het gebaar dat niet met de handen wordt uitgevoerd, zoals de mimiek, de houding van het hoofd of het bovenlichaam en mondbewegingen. Bij de gebaren LAMP en DOUCHE is het manuele deel gelijk, maar is het mondbeeld verschillend.

LAMP
DOUCHE
In verschillende gebarentalen wordt er een onderscheid gemaakt tussen het “vast lexicon” (ook: “frozen lexicon” of “established lexicon”) en “productief lexicon”. Als we spreken van het vast lexicon, bedoelen we de gebaren zoals we die in een woordenboek zouden kunnen vinden. Die hebben namelijk een vaste handvorm, locatie, oriëntatie, beweging en non-manueel deel (zie: parameters). In principe wordt het gebaar BOOM bijvoorbeeld steeds met dezelfde parameters gebaard.

BOOM

Het feit dat de gebaren uit het frozen lexicon een vaste vorm hebben, betekent niet dat dat er geen nieuwe gebaren kunnen ontstaan. Het vaste lexicon kan altijd uitbreiden en evolueren. Zo was er in de jaren ’90 nog geen sprake van het gebaar voor SMARTPHONE of WHATSAPP, terwijl die termen nu veel gebruikt worden in conversaties onder gebarentaligen. Het gebaar voor TELEFOON is dan weer geëvolueerd doorheen de tijd, omdat de iconische relatie met de referent is veranderd.

TELEFOON
TELEFOON
GSM
Het tegenovergestelde van het “vast lexicon”, wordt het productief lexicon genoemd. In dit deel van het lexicon is er geen sprake van gebaren die een vaste vorm en betekenis hebben. Productieve gebaren zijn samengesteld met behulp van bouwstenen, zoals handvorm, oriëntatie, beweging en non-manuele component (zie parameters). Die bouwstenen worden met elkaar gecombineerd tot een “ad hoc” gebaar.

Als je bijvoorbeeld aan iemand wilt vertellen over een autoritje dat je gemaakt hebt, kan je daarvoor het gebaar RIJDEN uit het frozen lexicon gebruiken. Als je echter wilt vertellen dat het een erg hobbelige weg was, kan je daarvoor een productief gebaar samenstellen, waarbij je toont hoe de auto over die weg reed. Dat gebaar heeft geen vaste vorm en betekenis. In de context van dit verhaal wordt de betekenis vanzelf duidelijk.

RIJDEN
“over-hobbelige-weg-rijden”

Ook het gebaar GEVEN kan een productief gebaar worden. Als je bijvoorbeeld wilt vertellen dat je een boek aan iemand geeft, gebruik je een andere handvorm dan wanneer je zegt dat je iemand een fles aanreikt.

“boek geven”
“fles geven”

Een ‘classifier’ staat voor een bepaalde handvorm of voor bepaalde combinaties van een handvorm met een oriëntatie van de hand. Deze handvormen worden gebruikt om een referent (een persoon, een voorwerp, dier…) voor te stellen. Ze verwijzen bijna steeds naar (een deel van) de vorm van de referent die ze voorstellen. Zo kan een gebaarder bijvoorbeeld de 1-hand (handvorm waarbij de wijsvinger naar boven georiënteerd is) gebruiken om voorwerpen voor te stellen die lang en/of dun zijn, zoals een lantaarnpaal of een persoon.

1-hand

Er zijn verschillende soorten classifiers. Hieronder worden enkele veel voorkomende classifiers opgesomd, volgens de indeling van Johnston en Schembri (2007).

Entiteit classifiers

De entiteit classifiers verwijzen vaak naar (een deel van) de vorm van de referent die ze voorstellen. Zo kan een vlakke hand verwijzen naar de volledige vorm van de referent (bijvoorbeeld een auto of een boek). Aan de andere kant kan de ‘omgekeerde V-hand’ verwijzen naar de twee benen van een persoon. Op die manier kun je gemakkelijk de positie van objecten tegenover elkaar weergeven. Je kan bijvoorbeeld het verschil maken tussen auto’s die naast elkaar staan op een parking, of achter elkaar aan de kant van de weg.

B-hand
V-hand

Manipuleer classifiers

De manipuleerclassifiers verwijzen naar de manier hoe een referent een voorwerp in de werkelijkheid vastneemt. De handvorm past zich dus aan aan het voorwerp. Als je bijvoorbeeld een glas vastneemt, zal je hand de vorm van het glas aannemen. Als je een boek, gebruik je een andere handvorm.

Glas
Boek

Size-and-shape-specifiers

Size-and-shape-specifiers, afgekort SASS, zijn een speciale vorm van classifiers. Ze worden gebruikt om de grootte en/of vorm van referente weer te geven. Zo kan ‘het golven van de zee’ worden weergegeven door de 5-hand. Mimiek is hierbij ook heel belangrijk. De gebaarder kan de wangen bijvoorbeeld opblazen als de referent dik of groot is, en trekt de wangen in voor iets kleins of duns.

Als je meer wilt weten, kan je verder lezen in het onderzoek over classifiers van het VGTC in 2014.

In gesproken talen is er in het algemeen geen relatie tussen de betekenis van een woord en het woord zelf. Het woord “appel” bijvoorbeeld toont op zichzelf niet aan waar het voor staat. De relatie tussen het woord en het begrip is dus arbitrair of willekeurig. Enkel onomatopeeën of klanknabootsingen, zoals “koekoek” of “kievit”, tonen een relatie aan tussen het woord en de betekenis. De woorden verwijzen naar het geluid dat de vogel maakt.

In gebarentalen gebeurt het veel vaker dat er een relatie is tussen een gebaar en een referent (i.e. datgene waarnaar het verwijst). Dat komt omdat het visuele talen zijn. Als er sprake is van een relatie tussen een gebaar en de referent, spreken we van iconische gebaren. Als die relatie er niet is, spreken we van een willekeurig of arbitrair gebaar.

Binnen de iconische gebaren, wordt er nog een onderscheid gemaakt tussen transparante en niet-transparante gebaren. Bij een transparant gebaar kan je meteen zien wat het betekent; bij een niet-transparant gebaar is dat moeilijker te zien.

Soms kan het ook zijn dat een gebaar ontstaat als een iconisch gebaar, maar evolueert binnen het frozen lexicon naar een arbitrair gebaar. Zo ontstond het gebaar WONEN oorspronkelijk uit een samenstelling van ETEN en SLAPEN, beide iconische gebaren. In de loop der tijd is de vorm van de samenstelling veranderd, zodat het nu niet meer wordt beschouwd als een iconisch gebaar.

DRINKEN, transparant iconisch gebaar
.
.
KOFFIE, niet-transparant iconisch gebaar
Als je vroeger een kopje koffie wilde zetten, moest je de koffiebonen eerst handmatig malen. De ronddraaiende beweging geeft dit weer.
WONEN, arbitrair gebaar

In het Nederlands kan het woord “gebaar” twee betekenissen hebben. Ten eerste kunnen we er de handbewegingen mee omschrijven die een (horende) persoon maakt terwijl hij spreekt. Die kunnen van cultuur tot cultuur verschillen. Het wordt bijvoorbeeld vaak gezegd dat Italianen zeer expressieve gebaren maken terwijl ze spreken. Ten tweede kan een gebaar ook lexicale eenheid uit een gebarentaal betekenen. In dat geval heeft het gebaar dus vastgelegde parameters; in de eerste betekenis niet.

In de Engelse taal wordt er een duidelijker onderscheid gemaakt. Gesticulaties van een spreker worden “gestures” genoemd en gebaren van een gebaarder “signs”. Toch betekent dat niet dat er in gebarentalen geen gestures voorkomen. Uit onderzoek, door Myriam Vermeerbergen en Eline Demey, blijkt dat gestures in verschillende vormen opduiken in VGT:

1)    Gestures en gebaren bestaan naast elkaar in de manuele modaliteit

Hiermee bedoelen we dat zowel gebaren (“signs”) als gestures met de handen worden geproduceerd. Een voorbeeld hiervan is de opsomming in VGT. De niet-dominante hand produceert een cijfer en de dominante hand tikt de vingertoppen van de niet-dominante hand aan en koppelt aan elke vinger een referent. Dat kan bijvoorbeeld plaatsvinden in de context van een verhaal over een familie, nl. iemand die vertelt dat hij drie kinderen heeft. De eerste heet Jan, de tweede Filip enz.

2)    Gestures en gebaren zijn geïntegreerd in één geheel

Er zijn onderzoeken die aantonen dat niet-gebarentalige mensen soms ook gestures maken die vergelijkbaar zijn met classifierconstructies. Adam Schembri concludeert dat het mogelijk is dat classifierconstructies dus zowel linguïstische als gesticulaire elementen bevatten.

3)    Gesture en “speech” wisselen van plaats: het linguïstische component wordt via het manuele kanaal geproduceerd, het gesticulaire deel met de mond

Uit onderzoek naar VGT blijkt dat gestures soms ook door gebaarders met de mond kunnen worden geproduceerd. Toen de onderzoekers aan een gebaarder een foto toonden van een vrachtwagen die een auto voortsleepte, gebaarde de VGT-talige het gebaar VRACHTWAGEN terwijl hij het geluid ervan nabootste.

Vroeger spraken onderzoekers over retorische vragen in gebarentalen, maar de term vraag-antwoord sequentie is correcter. Een vraag-antwoord sequentie maakt deel uit van de grammatica van gebarentalen. De gebaarder stelt een vraag, die hij onmiddellijk daarna zelf beantwoordt. Meestal worden die constructies gebruikt om het tweede deel van de zin (i.e. “het antwoord”) te benadrukken of om verbazing uit te drukken.

Een voorbeeld van een vraag-antwoord sequentie is een vraaggebaarconstructie. Hierbij eindigt het eerste deel met een vraaggebaar (bv. WIE, WAT, WAAROM). In het tweede deel geeft de gebaarder zelf een antwoord op de vraag die hij stelt. Bij het vraaggebaar gaan de wenkbrauwen van de gebaarder omhoog. Daarna volgt er meestal een korte pauze en dan het antwoord.

Bv: VANDAAG HUISWERK WAT? OEFENING 1 TOT 10

Naast vraaggebaarconstructies zijn er waarschijnlijk nog andere vormen van vraag-antwoord sequenties, maar die moeten nog verder worden onderzocht.

Voor bijna alle gebarentalen die bestudeerd zijn, geldt dat een ja/nee-vraag steeds gepaard gaat met een non-manuele markering. De gebaarder trekt namelijk de wenkbrauwen op en houdt voortdurend oogcontact met de gesprekspartner. Die markering maakt verplicht deel uit van de ja/nee-vraag en blijft duren tot de vraag gesteld is, of zelfs tot de gebaarder een antwoord op zijn vraag heeft gekregen.

De woordvolgorde van een ja/nee-vraag verschilt niet veel van die van een mededelende zin. Enkel de plaats van de pronominale wijsgebaren (gebaren die ‘ik’, ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’… betekenen) kan verschillen. Meestal staat het wijsgebaar achteraan de zin bij een ja/nee-vraag. Het kan ook zijn dat het wijsgebaar zowel aan het begin als aan het einde van de vraag voorkomt.

?___________________________

MOET Wg3 IN HUIS BLIJVEN Wg3

Moet zij binnen blijven?

Vraagwoordvragen zijn vragen die een vraaggebaar bevatten. Dat kan onder meer het gebaar voor WIE, WAT, WANNEER, HOEVEEL, WAAR, WAAROM en HOE zijn. Dat vraaggebaar kan aan het begin van de zin voorkomen, aan het einde of aan het begin èn het einde van de zin.

Net zoals bij ja/nee-vragen, hoort er bij vraagwoordvragen een vaste non-manuele markering. De wenkbrauwen zijn samengetrokken en vaak is ook de positie van het hoofd anders. Het hoofd helt dan naar één kant of de kin is omlaag. In dit geval wordt de non-manuele markering niet aangehouden (zoals bij de ja/nee-vraag), maar eindigt ze onmiddellijk nadat de vraag gesteld is.

q___________________________

HOND Wg3 BLAFFEN WAAROM Wg3

Waarom blaft die hond?

q_________________________

HOE KAN TOEKOMST NIET MEER FILE

Hoe kunnen we de files afschaffen?

In VGT is, net zoals in andere talen, de woordvolgorde erg van belang om onder meer de grammaticale functie van de argumenten aan te duiden. De zin “Jan slaat Piet” betekent natuurlijk iets anders dan “Piet slaat Jan”. Dat voorbeeld noemen we een zin met ‘omkeerbare argumenten’.

Bij zinnen met omkeerbare argumenten, is de meest voorkomende woordvolgorde in VGT subject – werkwoord – object (SVO). In dit geval ziet de zin in VGT er dus als volgt uit, als Jan de handelende persoon is:

JAN SLAAN PIET.

Een SOV-volgorde (subject – object – werkwoord) kan echter ook voorkomen. Sommige oudere gebaarders kozen bovendien liever voor een SV/SV-structuur, waardoor de voorbeeldzin

JONGEN DUWEN MEISJE.

verandert in:

MEISJE ZEUREN GRAAG / JONGEN DUWEN.

In zinnen met niet-omkeerbare argumenten gaat in het algemeen de voorkeur uit naar de SVO-, en de SOV-volgorde. Ook hier kan de SV-volgorde voorkomen, of zelfs een de volgorde: subject – werkwoord – object – werkwoord, zoals in het onderstaand voorbeeld, waar een werkwoordelijke constructie wordt gebruikt op de plaats van het werkwoord. Een werkwoordelijke constructie maakt deel uit van het productief lexicon.

JONGEN ETEN TAART wwc:“taart-eten”