Standpunt: Lesgevers VGT

Opwaarderen van het profiel van gebarentaallesgevers in Finland

Danny De Weerdt, Juhana Salonen & Arttu Liikamaa

Nederlandse vertaling: Els Van Themsche

 Gebarentaal onderwijzen in Finland kent een lange geschiedenis. Opleidingen voor gebarentaalonderwijs en onderzoek naar de gebarentalen in Finland daarentegen kennen nog maar een korte geschiedenis. Door dit contrast kunnen we het domein van gebarentaalonderwijs bekijken als het “Wilde Westen”. Tot op de dag van vandaag geven leerkrachten van verschillende achtergronden lessen gebarentaal. We hebben geen duidelijk beeld van over welke kennis of vaardigheden deze leerkrachten moeten beschikken. In dit artikel zouden we onze mening willen delen over hoe het profiel van een lesgever gebarentaal eruit zou kunnen zien om zo de discussie aan te wakkeren en te bevorderen, en de kwaliteit van gebarentaalonderwijs in Finland te verbeteren. 

 Gebarentaal onderwijzen in Finland kent een lange geschiedenis. Opleidingen voor gebarentaalonderwijs en onderzoek naar de gebarentalen in Finland daarentegen kennen nog maar een korte geschiedenis. Door dit contrast kunnen we het domein van gebarentaalonderwijs bekijken als het “Wilde Westen”. Tot op de dag van vandaag geven leerkrachten van verschillende achtergronden lessen gebarentaal. We hebben geen duidelijk beeld van over welke kennis of vaardigheden deze leerkrachten moeten beschikken. In dit artikel zouden we onze mening willen delen over hoe het profiel van een lesgever gebarentaal eruit zou kunnen zien om zo de discussie aan te wakkeren en te bevorderen, en de kwaliteit van gebarentaalonderwijs in Finland te verbeteren. 

Introductie

In november 2007 organiseerde de Finse Dovenfederatie een gebarentaalseminarie met als hoofdthema’s taalbeleid en gebarentaalonderwijs. Tijdens het seminarie was er ook een panelgesprek met verschillende experten in het domein gebarentaalonderwijs die de vraag “wie mag er lesgeven?” bekeken. Deze vraag was zowel erg belangrijk als moeilijk voor het publiek en de Finse Dovengemeenschap. Het was een productieve discussie, maar antwoorden werden er niet gevonden. De oorspronkelijke redenen voor het stellen van deze vraag kunnen op verschillende manieren worden uitgelegd: 

De snelle, voortdurende stijging in onderzoek naar Finse Gebarentaal (Finnish Sign Language, FinSL) en sinds de vroege jaren 80: 

  1. een stijgende vraag naar lessen gebarentaal in dovenonderwijs, het onderrichten van horende ouders van dove kinderen of mensen die gewoon een nieuwe taal willen leren, en het opleiden van tolken gebarentaal; 
  2. een tekort aan lesmateriaal om lessen gebarentaal te geven; 
  3. een korte geschiedenis van opleidingen voor gebarentaallesgevers in Finland; 
  4. het gebrek aan up-to-date loopbaanontwikkeling voor afgestudeerden van FinSL-studies of gerelateerde domeinen die hen in staat zouden stellen hun eigen kennis van gebarentaal-linguïstiek en pedagogiek te ontwikkelen. 

De combinatie van de korte geschiedenis van FinSL-onderzoek met de snelle en stijgende vraag naar gebarentaalonderwijs, kan ervoor hebben gezorgd dat er niet-gekwalificeerde lesgevers gebarentaal werden aangesteld, dit zelfs voor de start van het onderzoek naar FinSL. Momenteel is er in Finland een grotere variatie onder gebarentaallesgevers wat betreft hun taalkundige, culturele en educatieve achtergrond. Er is ook een grote variatie in de doelgroepen van de opleidingen, waaronder dove kinderen in dovenscholen, horende studenten in de tolkenopleiding, of ouders die leren communiceren met hun dove kind. Het is tijd om even stil te staan om onszelf af te vragen wat we nu juist aan het doen zijn. 

Sinds het seminarie in november 2007 hebben we veel stilgestaan bij de vraag “Wie mag er lesgeven?” om tot een duidelijker beeld te komen van over welke vaardigheden een gebarentaallesgever moet beschikken. In plaats van deze vage vraag te stellen, stellen we voor om te kijken naar wat gebarentaallesgevers moeten kennen of welke vaardigheden ze zouden moeten hebben om een hoge kwaliteit van gebarentaalonderwijs te kunnen verzekeren. 

Met dit artikel willen we onze meningen delen en om een open discussie stimuleren, met als doel de kwaliteit van formele of institutionele opleidingen over gebarentalen in Finland te verbeteren. In dit artikel richten we ons alleen op gebarentaalonderwijs in educatieve settings. Er zijn twee gebarentalen in Finland: Finse Gebarentaal (FinSL) en Finland-Zweedse Gebarentaal (Finland-Swedish Sign Language, FinSSL). Wat wij hier bespreken is dus van toepassing op beide talen, al zijn er wel verschillen tussen de twee (zo zijn er bijvoorbeeld minder FinSSL-gebaarders dan FinSL-gebaarders, zo weinig zelfs dat FinSSL door UNESCO gecategoriseerd wordt als “ernstig bedreigd”; en is er veel minder onderzoek uitgevoerd naar FinSSL). We bekijken de verschillende competenties waarover een gebarentaallesgever volgens ons moet beschikken. Zoals in elke setting in gebarentaallesgeven, zijn er twee groepen betrokken in het gebarentaalonderwijs: de lesgevers en de studenten. De lesgevers kunnen FinSL of FinSSL als hun moedertaal, tweede taal of vreemde taal hebben, terwijl de gebarentaalleerders afhankelijk van hun 

taalkundige achtergrond en leeftijd de FinSL of FinSSL als hun moedertaal, tweede taal of vreemde taal aangeleerd kunnen krijgen. Dit wordt hieronder schematisch weergegeven. 

Vier hoofddomeinen

Net zoals bij het aanleren van eender welke taal, moet een gebarentaallesgever volgens ons beschikken over gebarentaalvaardigheid, taalkundige kennis, pedagogische kennis en regelmatig contact met de gebarentaalgemeenschap. Het belangrijkste is een positieve houding, het besef dat er met al deze domeinen rekening gehouden moet worden als men lessen gebarentaal geeft, en openheid. We zijn ons er van bewust dat dit erg brede domeinen zijn, maar laten we ze nemen als het uitgangspunt van onze discussie. 

Elk domein kan bekeken worden als een glijdende schaal van bijna niets tot bijna alles. Ondanks het feit dat elk domein tot in detail besproken zou moeten worden, zullen we hier enkel een korte beschrijving van de domeinen geven, ze verbinden met onze persoonlijke ervaringen in het lesgeven, eventueel met voorbeeld(en), en met discussies over gelijkaardige ervaringen van lesgevers en studenten van andere gebarentalen in dit domein. We beginnen met een korte beschrijving van elk domein, de schaal waarop het bekeken kan worden en, indien nodig, met één of meerdere voorbeelden. 

Domein 1: Gebarentaalvaardigheid 

Het eerste domein betreft de vaardigheid van de lesgever in de gebarentaal. We weten dat er geen enkele gebarentaallesgever is die helemaal niet kan gebaren, net zoals dat er geen lesgever is die perfect kan gebaren. Dit geldt voor lesgevers in eender welke taal. Hoewel we allemaal beseffen dat men zeer vaardig moet zijn in FinSL en FinSSL om de taal goed aan te leren aan anderen, is het soms moeilijk om te evalueren hoe goed iemand juist kan gebaren. 

Het feit dat de meeste mensen geen opleiding in en over gebarentalen hebben gehad, kan leiden tot een gebrek aan cognitieve middelen voor zelfreflectie of evaluatie van je eigen of iemand anders’ gebarentaalvaardigheden. Metataalkundige vaardigheden in FinSL of FinSSL leiden tot een bewustzijn rond hoe de taal te onderwijzen. De eisen hier kunnen erg breed zijn, aangezien men met verschillende eigenschappen van een gebarentaal rekening moet houden: kennis van de gebaren en hun varianten, een correcte fonetische articulatie, het gebruik van de articulatieruimte, het verschil in modaliteit, het correct produceren van zinnen en teksten, de kennis over hoe te interageren in verschillende discourse settings, het vermogen om de gebaren aan te passen aan de doelgroep, stijl of genre – en zoveel meer. Gezien de complexiteit, stelt de vraag zich hoe we gebarentaalvaardigheden kunnen evalueren als er geen tot weinig middelen voor beschikbaar zijn. Dit is iets dat openlijk besproken moet worden en moet worden ontwikkeld door zelfreflectie en discussies met andere collega’s of studenten. 

Bijvoorbeeld: 

Iemand anders’ gebarentaalvaardigheid evalueren is niet altijd vanzelfsprekend, zelfs niet onze eigen vaardigheid. Een voorbeeld vanuit het oogpunt van de gebarentaalleerder werd met ons gedeeld door iemand die een jaar lang FinSL had gestudeerd. Zij zei dat ze gedurende haar eerste jaar vond dat haar lesgever erg vaardig was in FinSL en dat ze veel nieuwe gebaren had geleerd. Toen ze voor de eerste keer in aanraking kwam met de gebarentaalgemeenschap, besefte ze dat de gebaren en zinsstructuren die zij had geleerd, verschilden van de gebaren en structuren die de gebarentaalgemeenschap gebruikte. Veel later ontdekte ze echter door gesprekken met de leden van de gemeenschap dat de zinsstructuren die zij had aangeleerd gekregen helemaal niet grammaticaal correct waren. Dit voorbeeld toont aan dat een student de vaardigheden van een lesgever niet kan evalueren – en misschien kan de lesgever dat ook niet. De onwetendheid van deze lesgever kan toegeschreven worden aan het gebrek aan metataalkundige vaardigheden en aan het vermogen om hun eigen gebarentaalvaardigheden te evalueren. Onderzoek naar gebarentaallinguïstiek heeft ons enig begrip verschaft over de structuur van gebarentalen en de nood aan middelen om gebarentalen te evalueren. 

Gebarentaallesgevers hebben zowel de vaardigheden als middelen nodig om hun eigen gebarentaalvaardigheden te evalueren. Hiervoor is het tweede domein, taalkundige kennis, belangrijk. Alle auteurs werden zich bewust van hun eigen gebaren door onderzoek in linguïstiek, gebarentaallinguïstiek in het bijzonder. 

Domein 2: Taalkundige kennis 

Ongeacht hoe vlot een lesgever kan gebaren, is het begrijpen van de structuur van FinSL of FinSSL als taalkundige kennis een erg belangrijk middel om de taal aan te leren aan anderen. Het vermogen om gebaren, zinnen en tekststructuren aan te leren en uit te leggen, vereist het vermogen om uit te leggen hoe de taalkundige eenheden van een gebarentaal zijn opgebouwd om betekenissen te kunnen uiten. Ervan uitgaande dat elke gebarentaallesgever iets kent over de taalkundige structuur van de respectievelijke gebarentaal, kunnen we er ook van uitgaan dat geen enkele lesgever alles kent. Kennis over de gebarentaallinguïstiek en op de hoogte zijn van de laatste trends in gebarentaalonderzoek zijn echter essentieel, gezien de recente groei in dit domein. 

Bijvoorbeeld: 

Soms produceert een student een bepaald gebaar met de verkeerde handvorm. De lesgever kan dit corrigeren door oftewel het correcte gebaar herhaaldelijk te tonen, of door letterlijk de hand van de student vast te nemen en het in de juiste handvorm te zetten. Taalkundige kennis geeft ons het concept “handvorm”; de lesgever kan tegen de student zeggen dat de handvorm verkeerd is, en de student kan zelf zijn/haar handvorm in dit gebaar analyseren en aandachtig naar de handvorm van de lesgever kijken om het juist te produceren. Dit geldt niet alleen voor de verschillende parameters van een gebaar zoals handvorm, beweging, oriëntatie, articulatieplaats of non-manuele component, maar kan ook gelden voor zinsstructuur. Het is beter om een volgorde van gebaren te verklaren door middel van bijvoorbeeld de concepten ‘onderwerp’, ‘werkwoord’, ‘object’, enzovoort, dan door gewoonweg te zeggen ‘wel, dat is hoe dove mensen gebaren’. Dat kan vergeleken worden met een lesgever Engels die zegt dat je ‘an airplane’ in plaats van ‘a airplane’ moet zeggen zonder uit te leggen wat de regels over ‘a’ of ‘an’ zijn in het Engels. Het gebeurt ook vaak dat lesgevers zeggen dat er geen onderzoek bestaat naar een bepaald onderwerp, terwijl dat er wel is. Taalkundige kennis kan dus nuttig zijn bij gebarentaallesgeven, net als het volgen van de laatste onderzoekstrends. Het is de verantwoordelijkheid van elke lesgever om zijn/haar taalkundige kennis up-to-date te houden. 

Domein 3: Pedagogische kennis 

Gebarentaalvaardigheid en taalkundige kennis zijn echter niet genoeg. Weten hoe je jouw vaardigheden en kennis aan gebarentaalleerders moet overbrengen, vraagt pedagogische kennis. De schaal voor dit domein is vergelijkbaar met dat van de taalkundige kennis: geen enkele lesgever zal niets weten over lesgeven en geen enkele lesgever zal alles weten. Hoe je een gebarentaal moet aanleren aan anderen, hangt vooral af van de taalkundige achtergrond en/of de doelstellingen van de gebarentaalleerder. Lesgeven aan kinderen vereist een andere aanpak dan lesgeven aan volwassenen. De lesgever moet niet alleen de algemene principes van didactiek kennen, maar specifiek ook hoe een taal te onderwijzen. FinSL of FinSSL kunnen aangeleerd worden als moedertaal, tweede taal en vreemde taal, dus zijn ook vaardigheden nodig om een moedertaal, tweede taal of vreemde taal aan te leren. Verschillende doelgroepen leren gebarentalen op een erg verschillende manier. Lesgeven aan moedertaalgebaarders verschilt van lesgeven aan gebruikers van een vreemde (gebaren)taal, maar het heet allemaal gebarentaal-lesgeven. 

Daar komt nog bij dat er erg weinig lesmateriaal voor gebarentalen bestaat in vergelijking met wat er beschikbaar is voor gesproken talen. De meeste gebarentaallesgevers moeten hun eigen lesmateriaal voor gebarentalen ontwikkelen door zelf afbeeldingen, video’s en ander materiaal aan te maken. Materiaal aanmaken dat gepast is voor de setting en lesgeven, vereist vaardigheden en kennis. Ons inziens moet er meer lesmateriaal voor gebarentalen ontwikkeld worden, maar leerkrachten moet ook hun onwil om het materiaal met anderen te delen loslaten, of dit nu voorkomt uit twijfel over de kwaliteit van het materiaal of één of andere economische terughoudendheid, of de angst om iets te geven en er niets voor terug te krijgen. Hier moet verandering in komen. 

Domein 4: Regelmatig contact met de gebarentaalgemeenschap 

Als laatste bespreken we het vierde domein: regelmatig contact met de gebarentaal-gemeenschap. Dit is belangrijk om de taalvaardigheid en kennis van de Dovencultuur op peil te houden. Talen en culturen veranderen voortdurend, wat evenzeer geldt voor gebarentalen en Dovencultuur. Wat betreft taalverandering zal iemand die na 20 jaar terugkeert naar de Finse Dovengemeenschap zien dat de gebaren voor “raam”, “oranje” of “water” niet meer hetzelfde zijn als toen. Het gebruik van vingerspellen kan gestegen zijn, of het mondbeeld kan minder belangrijk zijn geworden van de ene generatie op de andere. De culturele verandering uit zich in het feit dat dove mensen anders denken of zich anders gedragen in de gemeenschap dan vroeger. Sociotaalkundige variatie mag ook niet vergeten worden: oudere generaties kunnen anders gebaren dan de jongere generatie, en mensen die in het noorden van Finland wonen gebaren misschien anders dan mensen uit het zuiden van Finland. Taalcontact tussen FinSL en FinSSL of tussen Finse en andere nationale gebarentalen kan ook veranderingen teweeg brengen in taalstructuren. Zonder deel te nemen aan veranderingen in de Dovengemeenschap, zal het moeilijk zijn voor de gebarentaallesgever om te weten hoe les te geven. 

Bijvoorbeeld: 

Taalcontact ontstaat door transnationale contacten tussen dove mensen en het gebruik van het internet, waar men videos kan uploaden in hun eigen nationale gebarentaal. Dit taalcontact kan als gevolg hebben dat er gebaren geleend worden in andere gebarentalen. De laatste jaren is er echter een groeiende discussie binnen de gebarentaalgemeenschap in Finland over of gebaarders het gebruik van leengebaren zoals ACCEPT (accepteren), APPROVE (goedkeuren) of AUSTRALIA (Australië) moet vermijden of niet. Deze discussie is ontstaan om verschillende redenen, zoals de houding ten opzichte van het lenen van gebaren, of het vervangen van bestaand FinSL-gebaren door leengebaren aangezien FinSL-gebaren worden beschouwd als een deel van hun erfgoed. 

Het gewenste profiel van een gebarentaallesgever

We hebben de vier verschillende domeinen gebarentaalvaardigheid, taalkundige kennis, pedagogische kennis en regelmatig contact met de gebarentaalgemeenschap beschreven. Bewustzijn rond deze domeinen is volgens ons van belang voor lesgevers in gebarentaalonderwijs als moedertaal, tweede taal of vreemde 

taal voor verschillende groepen van gebarentaalleerders. Elk domein heeft zijn eigen glijdende schaal, van veel naar weinig. Wij stellen dat het niveau van wat er per domein vereist is, altijd afhangt van de achtergrond van een leerkracht en de doelgroep. We kunnen onszelf afvragen welk niveau er nodig is. Dit moet dringend besproken worden; wij suggereren dat het vereiste niveau op elke schaal hoofdzakelijk afhangt van 

  1. het curriculum waar we mee aan het werk zijn; 
  2. onze doelgroepen en hun niveau; 
  3. of we gebarentaal aan het aanleren zijn als moedertaal, tweede taal of vreemde taal; 
  4. de motivatie van de gebarentaallwerder om het te leren (bv. een interesse om iets nieuws te leren versus een professionele nood). 

Dit idee kan de gemeenschap van gebarentaallesgevers misschien ondersteunen om 

  1. onze zwakste vaardigheden te ontdekken en te verbeteren; 
  2. onze sterkste vaardigheden te ontdekken en ze te ontwikkelen en te delen; 
  3. onze sterktes te delen en onze zwaktes te overwinnen door samen te werken met collega’s. 

We geloven niet dat gebarentaalvaardigheid en taalkundige of pedagogische kennis voldoende zijn om een goede lesgever te kunnen zijn; noch is het voldoende om over de perfecte houding te beschikken en vlot te zijn in de gebarentaal. Een goede gebarentaallesgever moet hoge eisen stellen in alle vier de hierboven vernoemde domeinen. 

Zoals we eerder al aanhaalden, zouden we graag het belang van een open en positieve houding ten opzichte van lesgeven willen benadrukken; een serieuze interesse in elk van de hierboven vernoemde domeinen; en toewijding naar onze gebarentaalleerders, de taal zelf en de gemeenschap wiens taal onze studenten leren. Indien er zich één of ander taboe verschuilt in deze onderwerpen, is het tijd om dat naar boven te halen en het samen te bespreken en eraan te werken. 

Nogmaals, men kan zich de vraag stellen waar op de schaal “goed genoeg” ligt. Tijd om de discussie verder te zetten? 

Over de auteurs

De auteurs hebben hun masteropleiding in Finse Gebarentaal voltooid aan de Universiteit van Jyväskylä. Danny De Weerdt is een doctoraatsstudent en universitair docent aan het Sign Language Centre aan de universiteit van Jyväskylä en Juhana Salonen werkt er als projectonderzoeker. Arttu Liikamaa werkt voor de Finnish Association of the Deaf in Helsinki, als taalkundig en pedagogisch adviseur voor de 

Balkanlanden. Alle auteurs hebben pedagogische opleidingen gevolgd en hebben een geavanceerde ervaring in het domein van gebarentaal-onderwijs. De auteurs zouden graag Liisa Halkosaari en Gavin Lilley, beiden ervaren in gebarentaalonderwijs, en Maartje De Meulder willen bedanken voor hun opmerkingen op eerdere versies van dit artikel.